Misschien is de eerste echte meevaller van 1945 dat het voorjaar zich al vroeg laat zien. De winterkou maakt in de loop van maart en in de eerste weken van april plaats voor zachte, zonnige dagen. Met de opleving van de natuur leeft ook even de hoop op betere tijden op. Met het nieuws dat de Geallieerden eindelijk succesvol de Rijn gepasseerd zijn en ook het noorden van Nederland bevrijd kan worden lijkt het nog maar een kwestie van dagen of weken voordat Berlijn door de Russen of de Geallieerden wordt ingenomen. Een groot nadeel is wel dat het westen van Nederland nu ook afgesneden is van aanvoer van Rode Kruis voedsel uit de noordelijke provincies en dat de Duitse bezetters, die in het nog bezette gebied geïsoleerd zijn geraakt, nog steeds hard optreden tegen de bevolking.
Brandstof is vrijwel uitgeput geraakt. Dat heeft gevolgen voor de gemalen en de riolering die nu stilvallen. Het grondwater en het water in de singels stijgt en begint te stinken. Halfdode vissen die boven komen drijven worden door sommige wanhopige, hongerige bewoners gevangen en opgegeten. Er is grote bezorgdheid over de resterende voedselvoorraden. Zoals het er haf april naar uitziet lijkt het erop dat er begin mei geen levensmiddelen meer zijn. De rantsoenen dalen na de tweede week van april tot een absoluut minimum, met opnieuw een stijging van het aantal bewoners met hongeroedeem en het aantal sterfgevallen als gevolg. De bevrijding van het westen van Nederland begint letterlijk een race tegen de klok te worden. Het is nog een kwestie van weken voordat sterfte massaal toeslaat en de stad met gigantische wateroverlast te maken gaat krijgen.
Er gaat nieuws rond dat de Geallieerden de Duitse autoriteiten willen afdwingen om voedseldroppings toe te staan, maar dat de bezetters dit weigeren. De onzekerheid is groot, totdat op 29 april in de ochtend via de BBC het bericht verspreid wordt dat eskaders met vliegtuigen vanuit Engeland onderweg zijn om voedsel boven West-Nederland af te werpen. Een uur na het bericht zwelt het geluid van ronkende vliegtuigmotoren aan. Massa's vliegtuigen komen laag overvliegen, draaien vervolgens eerst in de richting van Den Haag en daarna opnieuw in de richting van de Waalhaven, waar ze hun ladingen droppen. Een uur lang blijft de stroom met vliegtuigen aanhouden. Duizenden kisten en pakketten met voedingsmiddelen vallen neer op het terrein bij vliegveld Waalhaven.
De dag daarna herhaalt dit tafereel zich, maar deze keer is een terrein bij Terbregge de plek waar de gedropte levensmiddelen neerkomen. Het drassige terrein wordt in allerijl door de Binnenlandse Strijdkrachten afgezet en bewaakt, terwijl tientallen aangewezen personen die gemachtigd zijn om de goederen naar distributiecentra te vervoeren de pakketten verzamelen. Mels Koster van Van der Meer & Schoep is dankzij zijn connecties met Piet Sijpesteyn één van de gemachtigden die zich ontfermt over bakkersbenodigdheden.
Het lijkt alsof het maar een kwestie van tijd is voordat de levensmiddelen alle bewoners van Rotterdam bereiken, maar terwijl de droppings dagenlang doorgaan neemt het inventarisatie- en sorteerproces enorm veel tijd in beslag, tot groot ongenoegen van iedereen. Het nieuws dat Adolf Hitler in Berlijn een einde aan zijn leven heeft gemaakt stemt dan wel weer euforisch. De capitulatie van Duitsland is op handen, het kan niet anders.
Maar ook nu is er weer grote onzekerheid. Op 1, 2 en 3 mei is er nog niets merkbaar van een overgave van de Duitsers. Pas op de avond van 4 mei, als het al 21:00 geweest is en de spertijd is ingegaan komt het nieuws via de BBC dat de vesting Holland zich heeft overgegeven en de capitulatie de volgende ochtend om 8:00 een feit is. Veel bewoners begeven zich diezelfde avond nog op straat. Opgewonden licht iedereen elkaar in, maar rond 22:30 is het voor de Duitsers genoeg geweest. Waarschuwingsschoten worden gelost en de bewoners vluchten terug hun huizen in. Het verzet zit intussen niet stil. Diezelfde nacht nog worden op grote schaal pamfletten gestencild waarin de capitulatie kenbaar gemaakt wordt. Niet langer voelen de verzetsleden zich meer gehinderd door enige vorm van voorzichtigheid. Openlijk worden in de vroege ochtend van 5 mei de pamfletten aanplakt op zuilen en muren. Dit wordt door de Duitse bezetters, die nog steeds op straat actief zijn niet in dank afgenomen. De capitulatie wordt tegengesproken door het plaatselijke Duitse commando. Volgens hen is er slechts sprake van een zogenaamde wapenrust. Voor de bewoners is het volkomen onduidelijk. Er is geen idee wie het nu voor het zeggen heeft. Zowel de Binnenlandse Strijdkrachten als de bezetters claimen de autoriteit te hebben.
De meeste bewoners geven die avond geen gehoor meer aan de spertijd. Wederom begeven veel van hen zich tot laat op straat. Hier en daar beginnen Nederlandse vlaggen te verschijnen en in de Lisstraat wordt een vreugdevuur ontstoken met verduisteringsgordijnen. Geen spertijd en verduistering meer!
Na de kerkdiensten op zondag 6 mei, die in het teken staan van dank en bevrijding en nadat later die ochtend het nieuws is doorgekomen dat koningin Wilhelmina en prinses Juliana in Den Haag lijken te zijn aangekomen is er geen houden meer aan. Overal verschijnen vlaggen. Terwijl een afvaardiging van de Binnenlandse Strijdkrachten met het Duitse commando in Rotterdam onderhandelt over de overdacht van het gezag begint tegelijkertijd het wachten op de Geallieerden. Op 7 mei wordt een Amerikaanse jeep op de Coolsingel gesignaleerd en op 8 mei volgen colonnes met pantservoertuigen en vrachtwagens vol Canadese militairen die de stad intrekken. Bewoners die vaak al uren hebben staan wachten op hun aankomst kunnen hun geluk niet op.
Bewoners langs de Bergweg in afwachting van de Canadese bevrijders
Een vreugdevuur van verduisteringsgordijnen en de eerste vlaggen die verschijnen in de Lisstraat
Vanuit het noordoosten rijdt een colonne vanaf de Straatweg, via de Bergweg, de Rodenrijselaan en de Bergselaan de wijk in. Honderden bewoners hebben zich langs de route verzameld en rondom het Lisplein, waar de colonne tot stilstand komt, is het een drukte van jewelste. Op het grasveld aan de vijver slaat de groep Canadezen een kampement op. De school in de Bieslandstraat wordt tijdelijk als commandopost ingericht. Sigaretten en chocola worden ondertussen uitgedeeld onder de bewoners. Jongens klimmen op de pantservoertuigen en jonge vrouwen maken oogcontact met de gebruinde jonge militairen. De warme voorjaarszon versterkt de roes van de bevrijding.
8 mei 1945 - Een Canadees peloton met pantservoertuigen bereikt het Lisplein. Veel bewoners, met name kinderen en jonge vrouwen willen met de bevrijders op de foto.
De foto’s die door de met de Canadese militairen meereizende journalisten verspreid worden geven een vertekend beeld van de werkelijke situatie. Bekend zijn de beelden van rijen met juichende mensen langs de kant van de weg en kinderen en jonge vrouwen die vol enthousiasme meerijden op de pantservoertuigen. Nergens lijkt er een spoor van uitgehongerde bewoners te zijn. Het tegendeel was waar. Achter talloze voordeuren ging, ondanks de grote opluchting dat aan 5 jaar Duitse bezetting en terreur een einde was gekomen, veel leed en ellende verscholen.
Niet alleen journalisten reisden mee met de Canadezen, maar ook vrachtwagens vol etenswaren, brandstoffen en groepen met hulpverleners - grotendeels afkomstig uit de eerder bevrijdde zuidelijke provincies - reden achter de bevrijders aan. Vrijwel direct werden grote hoeveelheden voedingsmiddelen in hoog tempo verspreid en gratis via de winkels verstrekt. Noodziekenhuizen werden ingericht en met medicamenten uit de aanwezige legervoorraden werden de meest ernstige gevallen door artsen behandeld. Samen met de Canadezen die namens de Geallieerden het militaire gezag tijdelijk overnamen werden bewoners die er het zwaarst aan toe waren als eerste geholpen.
In alle haast worden voedingsmiddelen gedistribueerd, waaronder meel. Lange rijen verzamelen zich bij de bakkerswinkel van Van der Meer & Schoep aan het Willebrordusplein. Overal wordt volop gevlagd.
Het brengt de groep Canadezen die aan het Lisplein gelegerd zijn bij het naamloze houten noodwoningencomplex aan de Noorderkanaalweg. Wat ze daar aantreffen is door hun nauwelijks te bevatten: De bouwvallige huisjes op het verwaarloosde complex zijn volledig uitgewoond en hebben in veel gevallen geen houten vloer meer. Ze blijken opgebroken en in de kachel opgestookt te zijn, waardoor de bewoners die ze aantreffen op het kale zand leven. Grotendeels zwaar ondervoed, soms met hongeroedeem en onder de vlooien, luizen en schurft. De situatie is erbarmelijk en vrijwel direct wordt besloten het complex te ontruimen en de 300 verzwakte en verwaarloosde bewoners voorlopig onder te brengen in het leegstaande landverhuizershotel naast het hoofdkantoor van de Holland Amerika Lijn.
Een groep meegereisde dames van een vrouwenkoor uit de omgeving van Tilburg assisteert de Canadese soldaten in het complex. Eén van de hulpverleensters, Jenny, die zich in de voorafgaande maanden met Geallieerde hulp in een sneltreinvaart bekwaamd had in het kunnen toedienen van medicatie en in het besturen van een drietonner voor de distributie van voedsel, merkt meteen hoe angstig en wantrouwig de bewoners van het noodwoningencomplex reageren op haar. ‘Ze hadden een enorme hekel ontwikkeld tegen alles wat een uniform droeg.’ Zelf is ze gekleed in een grijs uniform van het vrouwenkoor. ‘De bevolking kende de "grijze muizen”, Duitse meiden in uniform. Wij zagen er in hun ogen ook als een soort grijze muizen uit. De bedoeling was dat wij die mensen in onze drietonners laadden en afvoerden. Ik herinner mij dat we zachtjes moesten rijden om geen paniek te veroorzaken. Géén ronkende motoren. Doodeng. We gingen de houten woningen in en vroegen de mensen vriendelijk of ze mee wilden gaan. Binnen zag je taferelen van mensen die met z'n allen in bed lagen. Het ongedierte liep met bosjes langs de muren. Het stonk...onvoorstelbaar. De mensen moesten hun huizen uit in hun eigen belang, maar toch vonden ze dat heel vervelend. Het was de plek waar ze thuishoorden.’
Voordat de bewoners worden afgeleverd in het landverhuizershotel rijden de dames van het vrouwenkoor eerst met ze naar het sportfondsenbad in de van Maanenstraat in Bergpolder. Kinderen en ouderen moeten vanwege hun slechte lichamelijke conditie in de vrachtwagens geholpen worden. De rit naar de van Maanenstraat is, omdat er geen stoelen of banken achter in de drietonners zitten voor sommigen een enorme opgave. Aangekomen bij het zwembad worden de bewoners geholpen met uitkleden. De kleren worden op een grote hoop gesmeten die later in de brand gestoken zou worden. ‘Daarna gingen ze onder de douche met een groot stuk ontsmettende zeep en een borstel om zich goed te kunnen wassen’, vertelt Jenny. Kleine kinderen worden door de dames van het vrouwenkoor in bad gestopt. ‘Er waren kinderen bij waar je een half uur op zat te boenen. Verpleegsters keken daarna de haren van de kinderen na. In negen van de tien gevallen zaten die vol met luizen. Hun haren moesten afgeknipt worden, dat was het enige dat je kon doen om die luizen kwijt te raken. De moeders van die kinderen waren in alle staten. Die riepen "Mijn Truus, daar gaat haar mooie haar!” De ouderen werden na hun schrobbeurt grondig ingesmeerd met een bijtende substantie uit grote blikken. Dat was tegen scabiës, een huidziekte. Aan die kwaal leden vrijwel alle bewoners. Na die behandeling mochten ze zich aankleden met nieuwe jurken, broeken, sokken en overhemden. Ze kregen ook leren schoenen, die ze al heel lang niet meer hadden gezien. Die nieuwe kleren en schoenen vergoedden een deel van de ellende een beetje, maar hoe vriendelijk we ook waren, het wantrouwen bleef.’
Als de laatste bewoners uit het houten dorp zijn afgevoerd handelen de Canadese soldaten resoluut. Vrijwel meteen worden alle huizen platgewalst. Er blijft letterlijk geen spaan meer over van het naamloze complex. De situatie in de twee andere nooddorpen langs het Noorderkanaal is niet zo schrijnend als in het houten dorp. Jenny is daar voor het uitdelen van voedsel en de bewoners krijgen er ter plekke medische hulp. Zij kunnen daar blijven.
Voor de bewoners van het houten complex die opgevangen zijn in het landverhuizershotel wordt ondertussen bepaald waar zij uiteindelijk zullen worden geplaatst. Dat zou het rijksevacuatiekamp Veenhuizen in Drenthe worden. Jenny is ook bij deze operatie betrokken geweest. ‘We hebben die mensen met hulp van de Binnenlandse Strijdkrachten later op een avond weer uit het hotel aan de kade gehaald. In het gebouw floepten we opeens alle lichten aan en het was meteen inpakken en wegwezen geblazen. Iedereen begrijpt dat er zich toen vreselijke scenes hebben afgespeeld. Veel bewoners verwarden Veenhuizen met een strafkamp. Ze riepen: "mijn man heeft niets gedaan, we zijn eerlijk geweest, ons hele leven! We willen daar niet naar toe!” Het was zeer traumatisch voor de bewoners, hoewel ook hier weer met de zachte hand werd opgetreden.’
Deze operatie speelde zich in het grootste geheim af. Tijdens gesprekken in het stadhuis werd door de ambtenaren duidelijk gemaakt dat deze bewoners niet zomaar terug in de maatschappij geplaatst konden worden. Ze omschrijven de gezinnen als ‘een schip zonder roer, losgeslagen op de woeste zee, de zeilen gebold door de windhozen van degeneratie.’ Eerst was resocialisatie noodzakelijk. Tucht en discipline
Heel ver van een strafkamp staat Veenhuizen in de ogen van de oud-complexbewoners dan ook niet af wanneer ze er eenmaal geplaatst zijn. De mannen worden tewerkgesteld in fabrieken en werkplaatsen waar ze ongeschoolde arbeid moeten verrichten. De vrouwen krijgen verplichte cursussen in naaiwerk, hygiëne en opvoeding en de kinderen worden in internaten in de omgeving geplaatst. Het loon, dat wekelijks in loonzakjes wordt uitgedeeld moet bij de kampleiding worden ingeleverd en komt onder het beheer van een gezinsverzorger. Alleen samen met de gezinsverzorger mogen de vrouwen boodschappen halen en als er kleding gekocht moet worden mag alleen het goedkoopste worden uitgezocht. Een klein deel van het loon is voor wat zakgeld. De rest wordt door de gezinsverzorger op een spaarrekening gezet.
Dit regime, dat in het teken staat van het bestrijden van armoede en asociaal gedrag door het bijbrengen van normen en waarden, zou tot eind jaren ‘50 voortduren. Pas dan worden, onder druk van de politiek, de veel te dure kampen gesloten. Het hele resocialisatiebeleid wordt als mislukt beschouwd. De gezinnen die terugkeren naar Rotterdam gaan gebukt onder het stigma van ex kampbewoners en blijven hun leven lang grote moeite hebben om een plek in de maatschappij te vinden. Echt bevrijd, zoals de meeste landgenoten dat in mei 1945 meemaakten, zouden zij zich nooit meer voelen.
Reactie plaatsen
Reacties