De jaren van depressie

Gepubliceerd op 3 september 2021 om 08:56

De moordzaak van Gerrit Maliepaard kreeg opvallend veel aandacht in de kranten. Toch was het niet de eerste keer dat het Nieuwe Noorden door een moord werd opgeschrikt. Een paar jaar eerder nog was er het drama in de Delfgaauwstraat, waarbij een pas gescheiden stel door moord en zelfmoord om het leven gekomen was. De vrouw van het gescheiden echtpaar woonde sinds kort alleen in het huis waar ze tot recent met haar ex-man Suijlekom geleefd had. Suijlekom, die het erg moeilijk had met de scheiding had tijdens een bezoek over de verdeling van de inboedel op het moment dat er ruzie over ontstond vanuit het niets naar een revolver gegrepen en haar tweemaal door haar hoofd geschoten. Zijn ex had nog een paar wankele stappen via de veranda naar het binnenplaatsje weten te zetten, waar ze vervolgens in elkaar gezakt was. Na zijn daad had Suijlekom het wapen op zichzelf gericht en nogmaals geschoten. Een toevallig voorbij komende inspecteur van het bureau Bergsingel die de schoten hoorde stelde meteen onderzoek in en trof de man zwaargewond aan. De vrouw was inmiddels overleden. Haar zwaargewonde ex zou niet veel later in het Bergwegziekenhuis bezwijken. 
Deze dramatische gebeurtenis speelde zich af in de relationele sfeer. De moord van Gerrit Maliepaard in de Willebrordusstraat was eveneens een familieaangelegenheid, maar was ook een daad uit financiele wanhoop, tenminste als de bekentenis van Gerrit over zijn motief voor de moorddadige geldroof voor waar aangenomen kan worden. Zijn zaak speelde niet geheel toevallig eind september 1930 toen de toenemende armoede, onvrede en werkloosheid als gevolg van de ineenstorting van de financiële markt in Wall Street in het geïndustrialiseerde Europa overal op straat zichtbaar begon te worden. In Nederland, maar zeker in het wederom economisch zwaar getroffen Rotterdam leken de rijen met gefrustreerde, werkloze stempelaars die twee keer per dag hun vernederende tocht naar het stempellokaal moesten afleggen week op week alleen maar harder te groeien.  

 

De oorzaak van die crisis begon in de Verenigde Staten. Daar leken in de jaren ‘20 de bomen tot in de hemel te reiken. De Amerikaanse landbouw en industrie waren als gevolg van de mechanisatie in staat om enorme producties te draaien. Banken leenden grote bedragen aan bedrijven om de mechanisatie mogelijk te maken en leenden aan particulieren om de producten te kunnen kopen. Diezelfde mechanisatie, in combinatie met zwak georgainseerde vakbonden maakte het tegelijkertijd mogelijk dat de arbeidskosten laag bleven. Doordat de lonen in de VS achterbleven ten opzichte van het grotere aanbod van goederen en de Amerikanen daarom niet méér konden besteden én doordat Europese landen na de Grote Oorlog door hun eigen mechanisatieproces minder afhankelijk werden van Amerikaanse import begon de Amerikaanse economie te stagneren. De eerste voortekenen werden in de late zomer van 1929 zichtbaar en op 24 oktober crashte de markt. Niemand wilde nog aandelen in bedrijven die hun goederen niet kwijt konden en massaal werden aandelen te koop aangeboden. Het vertrouwen was weg, de aandelenkoersen kelderden en miljarden dollars aan investeringen, afkomstig van geleend geld gingen in rook op. Na die zwarte donderdag bleef het bergafwaarts gaan met de koersen en als gevolg daarvan vielen honderden bedrijven en banken om. Door het grote aantal faillissementen en gedwongen ontslagen liep de werkloosheid in hoog tempo op en een neerwaartse spiraal van nog lagere bestedingen en nog meer banken en bedrijven die daardoor in de problemen kwamen was ingezet.  
De Amerikaanse president Roosevelt besefte dat hij de export van goederen naar Europa weer op gang kon brengen als hij bereid was de waarde van de dollar los te koppelen van de gouden standaard. Door de dollar te devalueren zouden de producten voor Europese afnemers goedkoper worden. Met deze beweging zette hij de Amerikaanse economie langzaam weer in beweging, maar voor een belangrijk deel ten koste van de Europese landen die daarmee zelf in de problemen kwamen. De export naar de VS was al nagenoeg stilgevallen, maar nu dreigden in Europa bedrijven failliet te gaan omdat ze niet konden concurreren tegen de goedkope Amerikaanse import. Veel Europese landen besloten gaandeweg het voorbeeld van Roosevelt te volgen en de gouden standaard los te laten in een poging om het evenwicht te herstellen.  

 

In Nederland werd de regering, onder leiding van de rooms-katholieke jonkheer Charles Ruys de Beerenbrouck overrompeld door de ineenstorting van de wereldeconomie. Als in een reflex werd besloten om over te gaan tot vergaande bezuinigingen. Het opvolgende kabinet, nu onder leiding van ARP voorzitter Hendrikus Colijn zette dit beleid na 1931 voort en koos om met, zoals hij dat noemde, aanpassingspolitiek met de gulden vast te blijven houden aan de gouden standaard. Overheidsbezuinigingen, prijsverlagingen en lagere lonen waren in zijn ogen de enige juiste manier om weerstand kunnen te bieden tegen de vrije val waarin de wereldeconomie terecht was gekomen. De gouden standaard loslaten stond voor hem synoniem aan valsemunterij. Zijn stellige overtuiging was dat een overheid zijn inkomsten en uitgaven gedisciplineerd op orde diende te houden en weg hoorde te blijven van het verzwakken van de munt.  Zijn beslissing om de koers van aanpassingspolitiek te volgen bleef niet zonder kritiek en gevolg. Nederlandse goederen werden te duur om te exporteren en de werkloosheid steeg enorm. De steun aan werklozen was minimaal en om zwartwerken te voorkomen werden werklozen gedwongen om zich twee keer per dag te melden. Velen voelden zich vernederd en gecontroleerd door dit verplichte ritueel van stempelen. Daarnaast werden ze na 1933 verplicht te werk gesteld bij verschillende grootschalige overheidsprojecten. In het Nieuwe Noorden was dat zichtbaar bij de verdere aanleg van het Noorderkanaal dat een werkverschaffingsproject werd. Ook het Kralingse bos zou in de jaren ‘30 in het kader van de werkverschaffing door werklozen worden aangelegd.
Colijn zou pas in 1936 als laatste land in de wereld de gouden standaard loslaten. Het viel hem zwaar. De hoop dat de wereldeconomie uiteindelijk zou herstellen en dat landen de gouden standaard opnieuw weer zouden gaan hanteren was vervlogen.  

 

De graafwerkzaamheden voor de aanleg van het Noorderkanaal. Na 1933 zou dit een werkverschaffingsproject worden. Op de achtergrond de ceintuurspoorbaan. 

 

Het verschil tussen het hebben van een baan en de uitzichtloosheid en vernedering die werklozen moesten ondergaan was enorm. De crisis had dan ook vooral vat op degenen die zonder werk waren komen te zitten en op kleine zelfstandigen die hun inkomsten drastisch hadden zien slinken. Ook het fabriekswerk, waar de lonen toch al niet best waren, werd steeds slechter betaald. Er moest veel harder en langer gewerkt worden voor hetzelfde loon. De naaisters in de confectiefabriek van Peek en Cloppenburg aan de Berkelselaan ondervinden dat. Zij krijgen te maken met steeds hogere productieaantallen die in dezelfde tijd machinaal moeten worden vervaardigd. Fouten maken of een kleine adempauze worden bestraft met een boete. Naaisters vallen steeds vaker ziek uit, overspannen van het jakkerende tempo en benauwd van de opwaaiende stof uit het gestijfde textiel. ‘Kweekplaats van zenuwpatiënten en T.B.C.-lijdsters’ kopt het blad de Tribune in november 1933. ‘De uitbuiting bij Peek en Cloppenburg. Hoe er gejaagd wordt en wat er betaald wordt’  

 

De werkloosheid in de jaren ‘30 zou relatief de hoogste ooit in Nederland worden. Eind 1930, kort na de moordzaak van Gerrit Maliepaard bereikt het aantal van 150.000 werklozen al een recordhoogte, maar het zou nog naar een hoogtepunt van 600.000 werklozen op een bevolking van 8 miljoen stijgen in 1935. Toch stijgt ook de consumptie, met uitzondering van het jaar 1934. Het verschil tussen arm en bemiddeld zijn is groot en waar armen en werklozen met steeds minder rond moeten zien te komen stijgt bij de groep bemiddelden de consumptie dit decennium jaar na jaar. De hogere middenstand en alles daarboven kan zich nog steeds behoorlijk wat veroorloven. Het uitgaansleven in het centrum bruist en er is geen gebrek aan levensmiddelen of luxeartikelen. Dat is onder andere te zien in de lanen, het Lisplein en de singel in de wijk. Er komen bijvoorbeeld steeds meer auto’s in het straatbeeld. Voor degenen die zich liever laten vervoeren zijn taxiritten in een handomdraai te regelen. Autogarages als standplaats voor verhuur van ritten inclusief chauffeur openen in de Nootdorpstraat (autogarage du Nord), de Schiebroekselaan (Garage Sluijter) en in de Berkelselaan (autogarage Het Noorden). De garagehouder in de Berkelselaan adverteert onder andere met plezierritten naar de bollenvelden en biedt voor dag en nacht taxiritten aan. Voor één gulden kun je in een gloednieuwe Opel naar het Hofpleinstation vervoerd worden, voor 1,25 kan de rit naar het D.P. station en naar alle schouwburgen in de stad. Een rit naar het Maasstation kost 1,50.  

 

 

Dat de chauffeurs vrijwel altijd paraat moeten staan en voor hongerloon moeten werken laat weer zien hoe slecht het gesteld was met de rechten van het dienstverlenende personeel. Een schrijnend geval is dat van de chauffeur in de garage aan de Schiebroekselaan die voor 8 gulden in de week geacht werd om zes dagen lang dag en nacht in de garage beschikbaar te zijn voor ritten die zich kunnen aandienen. Een sjofele slaapplek naast de wc mocht gebruikt worden om tussen de ritten door af en toe even een dutje te doen. Het kleine garagebedrijfje zou het zelfs onder deze bizarre personele omstandigheden niet volhouden. In 1937 wordt het faillissement aangevraagd.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.