Het Lisplein, of om meer precies te zijn, het nog braakliggende terrein rondom het Liswater blijkt een groot deel van de jaren ‘20 een uitstekende plek te zijn voor het organiseren van evenementen en het plein fungeert regelmatig als locatie waar groepen mensen zich verzamelen.
In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1923 is het Lisplein het noordelijke vertrekpunt voor aanhangers van de S.D.A.P. Met vlaggen, spandoeken en met een muziekkorps voorop trekt de stoet vanaf het terrein bij het Liswater door de Schiebroeksestraat, Willebrordusstraat en het Willebrordusplein (de straten waar veel S.D.A.P. aanhangers wonen) richting het Oude Noorden en het centrum voor een manifestatie waar vooraanstaande kopstukken van partij aan het woord zullen komen. Een propaganda fietstocht, die door de katholieken wordt georganiseerd doet ook het Lisplein aan. Vanuit verschillende vertrekpunten in de stad trekken katholieke fietsers onder luid gezang, sommigen via het plein, naar hun verzamelpunt in het centrum. Waar katholieken, hervormden, gereformeerden en socialisten elkaar onderweg tegenkomen gaat het gezang en de muziek nog een niveautje harder. De socialisten hebben het in hun krant Voorwaarts over een confrontatie met 'gristelijke jongchelingen met hooge hoeden' (zeer waarschijnlijk ARP aanhangers) en in de katholieke Maasbode staat: 'er werden fietsers van lijst 6 (S.D.A.P. aanhangers) ontmoet, die bij het zingen van hun Internationale weldra de wijs kwijt raakten, wijl het “Roomschen dat zijn wij” forsch domineerde'.
De stoet zingende katholieke fietsers brengt op het Lisplein spontaan een hulde aan fractievoorzitter Stulemeijer, die met zijn gezin voor de deur van zijn huis de groep vriendelijk lachend bedankt. Stulemeijer is binnen katholieke kringen immens populair en heeft een indrukkwekkende staat van dienst. Eerst als leraar en voorzitter van de Nederlandse Rooms-Katholieke bond van grote gezinnen en nu in een dubbelrol als gemeenteraadslid en lid van de Tweede Kamer voor de Katholieke Staatspartij. Stulemeijer krijgt nog meer hulde als de verkiezingsuitslag bekend is. Zijn partij kan zich met 8 zetels in de gemeenteraad goed vertegenwoordigen. Het Lisplein loopt ’s avonds vol met enthousiaste aanhangers van zijn partij. Enkele honderden mensen, inclusief een katholiek muziekkorps zingen en vieren tot in de late uurtjes feest op het plein.
De resultaten van de gemeenteraads- en landelijke verkiezingen in de jaren twintig vertegenwoordigen grotendeels het beeld uit de Rotterdamse stemlokalen van het Nieuwe Noorden. Het is nog een klassieke verdeling tussen de geschoolde arbeiders en lage middenstanders uit de straten en de hogere en moderne middenstand uit de lanen. De confessionele en liberale partijen domineren in de stemlokalen waar de bewoners uit de lanen gestemd hebben. De gereformeerde ARP is veruit de grootste onder bewoners van de Bergsingel en de Berkelselaan. In het stemlokaal in de H. Bavinckschool en in de Bergsingelkerk is het, logisch, één en al ARP wat de klok slaat. Door de bewoners uit de smallere zijstraten van de wijk, wordt op de S.D.A.P. gestemd. Maar weinigen komen daar overigens openlijk voor uit. Slechts een enkele socialist in de wijk durft het aan om jaarlijks op 1 mei, de dag van de arbeid, een rode vlag uit te steken. Toch is de S.D.A.P. in Rotterdam de grootste partij in absolute aantallen en maken ze ondanks de nog vrij recente vergissing van Troelstra sinds 1919 deel uit van het college van B&W. Landelijk wordt de S.D.A.P. nog buiten de coalitie gehouden, maar hun verdienste is wel dat het ze gelukt is een 8-urige werkdag voor arbeiders en het algemeen kiesrecht wettelijk vastgelegd te krijgen.
De kerk en het geloof zijn voor veel bewoners uit de wijk nog het fundament van het bestaan. Ook onder de Liberalen en S.D.A.P. stemmers hangen nog velen een christelijk geloof aan. Een klein groepje is joods. Zij wonen verspreid in de wijk, met enkele families in de Willebrordustraat, de Bergselaan en de Bergweg. De groep katholieke bewoners is wat ruimer vertegenwoordigd, maar de grootste groep is protestants met een flink aantal gereformeerden en een behoorlijk grote groep hervormden. Vreemd genoeg is er voor de hervormde gemeente nog geen kerkgebouw in het Nieuwe Noorden. Op een stuk aangekochte grond iets buiten de wijk, bij de Walenburgerweg zou daar verandering in moeten komen. Het geld om een kerk te kunnen bouwen wordt normaal gesproken opgebracht vanuit donaties en meestal zijn er binnen een kerkgemeente altijd wel een paar grote geldschieters. Deze keer is het in de nasleep van de zware mobilisatiejaren niet het geval en het kerkbestuur moet op zoek gaan naar alternatieven. Het idee wordt geboren om het geld voor de bouw van de kerk bijeen te krijgen via het organiseren van een groot meerdaags evenement. Het terrein bij het Liswater wordt hiervoor wederom als evenementenlocatie gekozen. Hier wordt in september 1923 in enkele dagen tijd een compleet kerkdorp gebouwd met houten replica's van drie iconische Rotterdamse hervormde kerken: de Laurenskerk, de Koninginnekerk en de Noorderkerk uit de Jacob Catsstraat. Verder is er een schilderijengalerij, zijn er diverse tenten en tentjes waarin voordrachten gegeven kunnen worden en is het terrein uitgebreid versierd. Het wordt een meerdaags evenement waar veel bewoners uit de noordelijke wijken op af komen. Het feestterrein wordt door het vrijwillige personeel van brandspuit 54 uit de Ackersdijkstraat beveiligd tegen brand en calamiteiten.
September 1923 - het kerkdorp op het braakliggende terrein bij het Liswater.
Als er ergens in die tijd eer aan te behalen was, dan was het wel lid zijn van de vrijwillige brandweer. Mannen in hoge posities maakten er deel van uit, maar ook winkeliers, ambachtslui en fabrieks- en havenarbeiders. In dienst zijn van de vrijwillige gaf zelfs een man van een lagere stand enige vorm van aanzien en respect, hoewel ook hier de hoogste posities in het korps alleen bekleed konden worden door mannen die hoog op de maatschappelijke ladder staan. Een leeftijdsgrens was er niet, zeker niet in de hogere functies. Brandmeesters van 70+ die uitrukten bij een brand waren geen uitzondering.
Er is in Rotterdam in die tijd nauwelijks sprake van een beroepsbrandweer. Alleen chauffeurs, onderhoudspersoneel en medewerkers van de 1918 opgerichte alarmcentrale in het centrum zijn in dienst van de gemeente. De rest, allemaal vrijwilligers, worden geleid door een groep vooraanstaande heren uit het bedrijfsleven die samen 'het college der hoofdlieden' vormen. Rond 1920 geven ze leiding aan zo’n 1.600 vrijwilligers die bij ruim 30 brandspuiten in Rotterdam actief zijn. Brandspuiten waren met de hand getrokken of voortgeduwde wagens met een gecombineerde zuig- en perspomp. De zuigpomp was er om water uit een sloot, singel of vijver te halen en de perspomp om het water met kracht op het vuur te spuiten. Later werden de meeste brandspuiten moderner, met brandslangen die rechtstreeks op brandkranen konden worden aangesloten, die vervolgens op hun beurt weer waren gekoppeld aan het waterleidingnetwerk. En dan waren er nog de ladderwagens en kleine slangenwagens. Brandspuiten, slangenwagens en ladderwagens stonden opgesteld in zogenaamde spuithuisjes die verdeeld over de wijken in de stad een plek hadden gekregen. Ieder spuithuisje werd geleid door een hoofd, met daaronder een aantal brandmeesters en brandspuitmeesters en daaronder weer de spuitgasten, de zogenaamde “geaffecteerden”.
Bij een brand werden de hoofdlieden door de centrale via directe lijnen gealarmeerd. Door de hoofden werd vervolgens gefloten om geaffecteerden en de rest van het brandweerpersoneel op te roepen. Later werd dit vervangen door een schel en kwam er een einde aan het gefluit, maar in beide gevallen moesten de vrijwilligers altijd eerst naar het spuithuisje komen om te vernemen waar en wat de ernst van de brand was. Daarna gooide iedere aangesnelde geaffecteerde zijn penning in een special daarvoor bestemde bak om vervolgens lopend en duwend met de spuit- of slangenwagen zich in de richting van de brand te begeven. Geaffecteerden die vanuit het huisje tegelijk uitrukten met het materieel werden gerekend tot de categorie “voor water” en kregen een hogere premie dan degenen die pas later, “na water” aankwamen. Bij een grote brand rukten vaak meerdere wagens met spuitgasten uit omliggende buurten uit en dan was het helemaal zaak om de eerste te zijn. De spuit die als eerste bij de brand was streek de hoogste premie op. Van de premie werden geaffecteerden betaald en de rest ging in de pot van de vereniging van het spuithuisje. Gemiddeld lag het loon voor een geaffecteerde na het succesvol arriveren bij de brand zo tussen de 25 en 35 cent per uur. Wekelijks vermeldden de kranten de hoogte van premies die door B&W waren uitgegeven aan de spuithuisjes die bij een brand waren uitgerukt.
Hoofdman Kruis is in de jaren '20 verantwoordelijk voor spuit 54 in de Ackersdijkstraat. Brandmeester van Gunsteren, eveneneens uit de groep van spuit 54 en lid van het college van brandmeesters, zal later bevorderen tot hoofdman en nog een onderscheiding krijgen als ridder in de orde van Oranje Nassau. Brandspuitmeester Nederlof uit de Delfgaauwstraat en Brandspuitmeester Lans uit de Willebrordusstraat geven leiding aan de groep geaffecteerden.
Een brand bracht de vrijwilligers bij elkaar, maar het was het moment na de brand waar het voor veel van de brandweerlieden echt om ging: het nablussen in het café. Hier werd nog lang nagepraat, werden oudere herinneringen opgehaald en werd uitgebreid gedronken op de goede afloop. Brand hoefde niet eens de reden voor een cafébezoek te zijn, het vieren van een jubileum was eveneens een uitstekende aanleiding om bij elkaar te komen. In verenigingsverband werd er van alles gevierd en werd er met het geld uit de verenigingskas uitgebreid tijd besteed aan het in de bloemetjes zetten van een jubilaris. Dit soort jubilea kreeg vaak aandacht in de krant, met meestal een uitgebreid verslag van de staat van dienst van de jubilaris en van de viering zelf. Het in 1904 opgerichte muziekkorps “de Brandweer” was bij dit soort gelegenheden steevast van de partij. Op Koninginnedag namen ze eveneens deel in de viering. De vrijwilligers van het spuithuisje zelf waren nauw betroken bij de organisatie van de festiviteiten rondom Koninginnedag en hebben regelmatig overleg met het bestuur van buurtvereniging “het Noorden”.
Een foto uit 1923, een zogenaamd tableau de la troupe, genomen voor het spuithuisje van Spuit 54 dat sinds 1917 in de Ackersdijkstraat gevestigd is. Het tafereel is gefotografeerd tijdens de huldiging van hoofdman Kruis, die 25 jaar actief is bij de Vrijwillige brandweer.
Reactie plaatsen
Reacties