Op dinsdagochtend 14 mei, wanneer de winkels na Pinksteren net weer zijn opengaan en veel bewoners beginnen met het hamsteren van boodschappen, ontvangt de Rotterdamse legerleiding een ultimatum. Het Duitse leger mag niet langer meer worden belemmerd. Als de strijd niet binnen een paar uur gestaakt wordt zal de stad door een vernietigingsbombardement in de as worden gelegd. De boodschap die door een Duitse afvaardiging met witte vlag aan Scharroo wordt overhandigd is niet ondertekend en Scharroo dringt, na telefonisch overleg met generaal Winkelman in Den Haag, bij de Duitse onderhandelaars aan op een officieel ondertekend document. Burgemeester Oud, eveneens aanwezig op de commandopost aan de Statenweg, is er niet helemaal gerust op, maar Scharroo is vastberaden om het zo lang mogelijk vol te houden. Beiden zijn zich niet bewust dat Duitse bommenwerpers dan al onderweg zijn naar Rotterdam. Terwijl de onderhandelingen over de overgave van de stad officieel nog lopen vliegt een formatie met Duitse Heinkel bommenwerpers vanuit het oosten in de richting van de stad. Daar laten ze een paar minuten voor half twee in de middag een vernietigende lading brisantbommen los. In 13 minuten vallen er honderden bommen in het stadcentrum en daarbuiten vallen bommen in Kralingen, Bergpolder, de Provenierswijk en in het Oude- en Nieuwe Noorden. De Christelijke Ambachtsschool aan de Gordelweg krijgt een voltreffer in het hart van het pand, op de hoek van de Insulindestraat en de Bergweg wordt het hoekpand verwoest, een bom slaat in op het trottoir voor het Eudokiaziekenhuis, waardoor alle ramen sneuvelen, in de Willebrordusstraat wordt een huizenblok vol geraakt en op de hoek van de Bergselaan en Schiebroeksestraat wordt het hoekpand zwaar getroffen, met veel omliggende schade.
Het bombardement, gezien vanuit een Duitse Heinkel bommenwerper. Op de voorgrond het Kleiwegkwartier met daarachter het Noorderkanaal en de Gordelweg. De onderste rookpluim is ter hoogte van de Schiebroeksestraat en de hoek met de Bergselaan.
Gerard vertelt hoe hij als 17-jarige jongen uit de Schiebroeksestraat die 14e mei beleefde. ‘Ik was thuis omdat er op de drukkerij waar ik werkte niet gewerkt kon worden. Er was te weinig personeel. De collega’s aan de andere kant van de maasbruggen konden de drukkerij niet bereiken. Mijn oom Harrie, die in de Jonker Fransstraat woonde, kwam nog even langs en we hadden net een boterham gegeten toen het luchtalarm ging. We voelden dat het deze keer ernst was. Ik deed de buitendeur open en we hoorden de bommenwerpers gieren en gillen, terwijl het geluid van ontploffende bommen niet van de lucht was.’
De 8-jarige Neeltje van het Lisplein, die de eerste oorlogsdagen nog als een spannend avontuur beleefde weet nog hoe het bombardement bij haar alles veranderde. ‘Ik vond het niet langer leuk meer’, herinnert ze zich. Haar vader schreeuwde dat iedereen naar de schuilkelder moest. ‘Moeder had net eten opgezet, rode kool. Ze deed het gas weer uit en wij renden naar beneden. De schuilkelder zat al vol mensen. Onze buurvrouw was er ook. Ze zat de hele tijd te huilen. Iedere keer als we een knal hoorden begon ze te gillen. Een andere vrouw zat steeds te bidden. Op haar knieën, met haar ogen dicht. We voelden de bommen. Het leek wel of de muren bewogen. De vloer trilde.’
Bij Gerard thuis in de Schiebroeksestraat had niemand overwogen om naar de schuilkelder op straat te gaan. Veel te klein en veel te gevaarlijk, vonden ze. Thuis binnenblijven was het beste. ‘Ik had nog maar net de voordeur gesloten, toen we een vliegtuig naar beneden hoorden komen. Er ontplofte vlakbij een bom en het werd donkerder in de gang. Toen kwam een tweede bommenwerper en weer hetzelfde angstaanjagende geluid, gevolgd door een hele harde klap. Ik schreeuwde en rukte de deur open. Buiten was het donker. Een grote grijze stofwolk dreef door de straat. Ik hoorde mensen gillen en besefte opeens dat mijn zus Cor aan het eind van de straat op nummer 3 woonde. Ik moest er naartoe, maar ik kreeg het bevel om binnen te blijven. Dat kwam van mijn oudste zus Jet, die ook thuis was en niet naar haar werk kon. Opeens werd het onwezenlijk stil. Geen vliegtuig meer te horen. Alleen gegil en we hoorden mensen rennen. Er werd geroepen dat we naar de schuilkelder moesten. En toen zagen we het. Het huis op no.4, waar de familie Neelemans woonde, was volkomen verwoest. Er was ook een brandje uitgebroken, maar we moesten erlangs. Ik zag dat het huis waar mijn zus Cor woonde nog volkomen intact was, maar van mijn zus, zwager en twee dochtertjes geen spoor. We moesten door, en bij de schuilkelder, die overvol was, zag ik de familie staan. Wat een opluchting.’
Neeltje kan zich die korte, onwezenlijke stilte vlak na het bombardement ook nog goed herinneren. ‘Vader deed de deur van de kelder open. Het was doodstil op straat. De bomen op het Lisplein zagen eruit alsof er niets was gebeurd, maar boven de stad zagen we grote zwarte rookwolken. De stad stond in brand.’ Ze had nog niet in de gaten dat de explosies die Gerard gehoord had een paar honderd meter verderop voor een enorme ravage hadden gezorgd.
De eerste bom die Gerard tot ontploffing hoorde komen was op een woonblok in de Willebrordusstraat terechtgekomen. De tweede bom die hij hoorde ontplofte op het hoekpand van de Schiebroeksestraat en Bergselaan en veroorzaakte enorme schade aan een aantal panden in de Lisstraat. De familie Neelemans van het verwoeste huis in de Schiebroeksestraat, vlak bij het huis van zijn zus Cor, is tijdens het bombardement niet in huis, maar de heer Kraan, bewoner van nr 6 en vier bewoners uit de Lisstraat liggen bedolven onder het puin. In de Willebrordusstraat, precies het gedeelte waar tien jaar eerder het drama van de moord van Gerrit Maliepaard zich had afgespeeld komt het gezin Kortweg om het leven. Een paar huisdeuren verderop, op nummer 38a heeft het noodlot drie slachtoffers geëist. Vader Jan, moeder Nolda en hun achtjarige dochter Ottolina Schoon overleven het bombardement niet. Pas dagen later zou het gezin onder de puinresten gevonden worden. Het aantal dodelijke slachtoffers zou daarmee op zeventien wijkbewoners komen.
Grote, donkere rookwolken die uit de richting van binnenstad komen overschaduwen de relatief kleine brand die in de Schiebroeksestraat is ontstaan. De blokbrandweerlieden uit omliggende straten verzamelen zich en gaan het vuur in de Schiebroeksestraat te lijf met zand en water. De druk op het waterleidingnet is weg en ook gas en elektriciteit zijn uitgevallen. Gelukkig biedt het water uit de Lisvijver redding. Met behulp van oude handpompen is de brand onder controle te krijgen. Uit voorzorg wordt een deel van de achterzijde van het Bergwegziekenhuis natgespoten om te voorkomen dat rondvliegende vonken daar een nieuwe brand veroorzaken.
Vanuit het zwaar gehavende en brandende centrum stromen via de Bergsingel en de lanen de eerste gevluchte centrumbewoners de wijk in. Op zoek naar veiligheid, het liefst stad uit, richting Hillegersberg. Via de Bergweg is er alleen geen doorkomen meer aan en veel van de gevluchte bewoners komen in de omgeving van het Lisplein en de Gordelweg voor het eerst even op adem. Neeltje vertelt: ‘Het leek wel een optocht. Voordat we het wisten zat het grasveld op het Lisplein vol met mensen. Ze keken bang. Veel mensen hadden een vluchtkoffertje bij zich. Moeder deelde onze rode kool uit aan de mensen die op het grasveld zaten.’
Op de Bergweg zelf, ter hoogte van het Bergwegziekenhuis is chaos uitgebroken. Op straat wemelt het van bussen, taxi’s, vrachtauto’s, bestelwagens en handkarren vol gewonden en patiënten die vanaf het zwaar beschadigde Coolsingelziekenhuis en een nog zwaarder getroffen hulpziekenhuis aan de Raampoortstaat zijn vervoerd. Voor de hoofdingang, op straat wordt geprobeerd een en ander zo te organiseren dat de meest spoedeisende gevallen als eerste aan de beurt komen. Hulpverleners uit de buurt melden zich spontaan aan. De medische staf van het half gebombardeerde en ontruimde Coolsingelziekenhuis volgt kort daarop.
Doden en zwaargewonden worden binnengedragen. Ruim 200 lijken worden tijdelijk in de tuin gelegd en 300 gewonden worden opgenomen. De zalen zijn in een mum van tijd overvol. Patiënten liggen in de gangen en in dienstvertrekken die haastig als noodzaaltjes worden ingericht. Gewonden die er relatief het minst slecht aan toe zijn worden verplaatst naar een hulpgebouw in het Oude Noorden en naar schoolgebouwen in Hillegersberg. Voor zover dat gaat, want de massale uittocht van gevluchte centrumbewoners met karren vol huisraad en dierbare spullen veroorzaken een enorme verkeersopstopping.
Een volgend ultimatum heeft Scharroo inmiddels bereikt. De stad moet voor 16:20 worden overgegeven, anders zullen Utrecht, Amsterdam, Den Haag en Haarlem hetzelfde lot ondergaan als Rotterdam. Er is door de stroomuitval geen telefonische verbinding mogelijk met het hoofdcommando Den Haag waar generaal Winkelman zich bevindt en even na half drie neemt Scharroo, zwaar aangeslagen, zelfstandig het besluit om te capituleren. Met “angenommen” en voorzien van zijn naam en rang ondertekent hij het document. De strijd wordt gestaakt en het Duitse leger trekt niet veel later over de Maasbruggen de brandende stad in.
Vroeg in de avond worden verdere bijzonderheden rondom de overgave besproken in de tijdelijke commandopost van Scharroo aan de Statenweg. Scharroo zelf houdt zich verbitterd en gebroken afzijdig, maar zijn plaatsvervangers en burgemeester Oud zijn aanwezig en gaan in gesprek met de Duitse luchtmachtgeneraal Student en zijn gevolg. Als er plotseling buiten voor het pand schoten klinken onderbreekt Student het gesprek. Aan het geluid herkent hij dat het om Duitse vuurwapens gaat en vastbesloten loopt hij naar het raam op de eerste verdieping om een einde aan de onrust te maken. Bij het raam wordt hij, nog voordat hij maar iets kan zeggen, door een projectiel in zijn hoofd geraakt en valt hij ernstig gewond neer. Buiten, voor het huis staan op dat moment honderden Rotterdamse burgers en Nederlandse en Duitse militairen. De Duitse soldaten zijn ervan overtuigd dat een Nederlandse kogel de luchtmachtgeneraal geraakt heeft en voor controle op wapens worden alle Nederlanders in rijen opgesteld. De Nederlandse groep in de commandopost wordt naar buiten gehaald met de mededeling dat een aantal Nederlanders gefusilleerd zal worden als er wapens gevonden worden. De Duitse begeleider van Student, von Choltitz, die ook naar buiten gekomen is maant de Duitse soldaten tot kalmte en voorkomt dat de situatie escaleert. Burgemeester Oud organiseert intussen dat Student meteen naar het Bergwegziekenuis wordt vervoerd. Daar wordt hij die avond, na toestemming van een jonge Duitse legerarts die haastig uit Rotterdam-Zuid is overgekomen en onder toeziend oog van twee Duitse militairen succesvol geopereerd. Waar Student door geraakt werd zou overigens nooit helemaal opgehelderd worden. In zijn schedel, net boven zijn oog werd een schrootkogel gevonden, maar deze bleek er al jaren te zitten en afkomstig te zijn van een jachtincident.
Het incident aan de Statenweg heeft die avond als gevolg dat Burgemeester Oud gedwongen wordt een proclamatie te schrijven, waarin hij de bevolking van Rotterdam moet opdragen zich rustig en ordelijk te gedragen en dat hij daar met zijn leven borg voor staat. Onder begeleiding van Von Cholitz en een tweede Duitse officier wordt Oud naar het politiebureau aan de Bergsingel gereden. Met een spierwit gezicht dicteert hij daar, onder toezicht van de twee Duitse officieren, met veel moeite de proclamatie aan een inspecteur van het bureau Bergsingel:
Aan de burgerbevolking van Rotterdam
In deze voor ons Vaderland en onze stad zo moeilijke dagen acht ik mij verplicht een persoonlijk en ernstig beroep te doen op de Burgerij van Rotterdam. De vijandelijkheden met de Duitse troepen zijn thans gestaakt nu de stad zich heeft moeten overgeven. Laat ieder dit toch goed begrijpen. Iedere daad van vijandelijkheid tegenover deze troepen is in strijd met de overeenkomst, die de commandant van Rotterdam met de Duitse commandant heeft gesloten. Het is onze plicht die overeenkomst in alle opzichten eerlijk na te komen. Handelingen in strijd daarmee door wie ook verricht, zullen de grootste ellende over onze stad kunnen brengen. Laat ieder zoveel mogelijk aan zijn gewone werk gaan. Ik heb er mij met mijn leven borg voor gesteld, dat de burgerij zich rustig zal gedragen. Aan de Duitse troepen is door hun commandant bevel gegeven een welwillende houding tegenover de bevolking aan te nemen. Van mijn kant zal ik voorts alles doen, wat in mijn vermogen is, om de rechtmatige belangen der bevolking bij het commando van het bezettingsleger te verdedigen en te bevorderen.
ik reken op uw aller medewerking.
De burgermeester van Rotterdam,
P.J. Oud
Een passage waarin hij moet vermelden dat de Duitsers als vrienden zijn gekomen weigert Oud om op te nemen. Von Cholitz is evengoed tevreden en gaat akkoord met de tekst.
Een paar uur later, in de nacht van 14 op 15 mei, wordt de proclamatie in de drukkerij ‘Banier n.v.’ aan de Insulindestraat gedrukt. Elektriciteit is er nog steeds niet en daarom moet een handpers worden gebruikt. Tien politiemannen van het bureau Bergsingel worden aangewezen de zware machine te bedienen en zijn er de hele nacht mee bezig. Het moreel is tot een dieptepunt gedaald. Na de vrijwel slapeloze oorlogsdagen en het bombardement voelen de mannen zich gebruikt als slaven en kost het ze grote moeite om de klus te klaren.
Vroeg in de ochtend wordt de proclamatie door collega’s van verschillende bureaus in de gehele stad aangeplakt. In Den Haag heeft in de avond van 14 mei inmiddels ook de Nederlandse opperbevelhebber Winkelman moeten besluiten de strijd te staken. Na Rotterdam capituleert Nederland officieel op 15 mei.
Reactie plaatsen
Reacties
Wat een indringend verhaal. Vooral omdat ik op de Bergsingel woon en alles zich dus 'voor mijn deur' afspeelt.