1901-1913 De eerste bouwplannen (1)

Gepubliceerd op 7 mei 2021 om 15:16

Cornelis Kurpershoek en zijn zakelijke compagnon Martinus Zaaijer kenden de omgeving als hun broekzak. Het noordelijke deel van Rotterdam had zoals het er rond het jaar 1900 bij lag geen geheimen meer voor ze. Toch wandelden ze alsof elke stap een nieuw idee kon brengen, als schetsen die langzaam tot leven kwamen.
Hun wandeling begon, zoals vaak, bij Kurpershoeks statige herenhuis aan de Schiekade. Ze volgden het water van de Rotterdamse Schie naar de kromme Heulbrug en bogen af richting het begin van de Bergweg. In dit deel van de stad, rondom de Provenierssingel, de Agniesebuurt en het Pijnackerplein hadden de twee bouwgrondexploitanten eerder al meerdere stukken grond aangekocht, stratenplannen ingediend bij de gemeente Rotterdam en de aangekochte grond in stukjes weer als bouwkavel aan kleine, zelfstandige bouwondernemers doorverkocht.
Zo waren ze de laatste jaren te werk gegaan. Zaaijer en Kurpershoek beschouwden zich steeds meer als architecten van hun eigen stad, ook al hadden ze die titel nooit officieel verdiend. Zij waren mannen van de praktijk, van oorsprong bekwaamd in timmerwerk, daarna in complete aannemersklussen en vervolgens in het zelfstandig ontwerpen van woningen. Een praktijk die door het geschoolde bouwgilde met de nodige minachting bekeken werd. Simpel ontworpen, goedkope en snel gebouwde huizen voor het volk waren het.
Maar dat stadium hadden de heren achter zich gelaten. Hun toekomst lag in de grond zelf: Kurpershoek, inmiddels de zestig gepasseerd en de veertien jaar jongere Zaaijer wisten dat het grote geld werd verdiend met de aankoop en verkoop van grond en het voorschieten van kredieten aan bouwondernemers. De laatste tijd hadden ze grote stukken grond in het poldergebied tussen de Rotterdamse Schie, de Bergweg en de onlangs aangelegde Ceintuurspoorbaan aangekocht. Nu bestond dit stuk polder nog uit een patroon van afwateringssloten en stukjes weiland met grazende koeien en een enkele varkensstal. In het midden lag tot voorbij de Ceintuurbaan een ondergelopen veenafgraving met langs de waterkant bloeiende irissen en uitbundig groeiende moerasplanten. Als het aan de beide heren lag, zou dit alles er in korte tijd compleet anders uit gaan zien.

 

De Bergweg markeerde rond 1900 zichtbaar de grens tussen de stadse bebouwing en de landelijke polder. Hier eindigde Rotterdam en strekte plat polderland zich uit tot aan de horizon. De smalle, eeuwenoude weg was ooit de Oost-Blommersdijkseweg en startte vanaf de steile Heulbrug die zich over de Rotterdamse Schie boog.  Voor kinderen was het een favoriete plek om vanaf in het water te springen of zich hangend aan de spijlen langzaam te laten zakken op de voorbijvarende binnenvaartschuiten. Voor degenen die met handkarren de hobbelige keien moesten trotseren, was de brug een dagelijkse uitdaging, vooral ’s winters wanneer de stenen spekglad werden. Sommigen slaagden er amper in zonder hulp van omstanders.
Zelfs de paardentram worstelde vaak met de hobbelige brug. Als het paard eens weigerde, werden de passagiers vriendelijk verzocht om uit te stappen en het tramrijtuig een duwtje te geven om het paard te ontlasten. En als het paard erin slaagde de brug zelfstandig over te steken, was er nog steeds een kans dat het rijtuig te veel vaart kreeg op het aflopende deel, waardoor het uit de rails liep. Ook dat was geen zeldzaam tafereel, en ook dan werden de passagiers gevraagd om uit te stappen en te helpen bij het terug op de rails tillen van de tram. Gelaten hielpen de meesten dan maar weer een handje. Het paard leek er verder nooit warm of koud van te worden en stapte rustig verder zodra alles weer op zijn plek was en de passagiers waren ingestapt.

 

De Heulbrug +/- 1901

Op het midden van de Heulbrug voelde je de wind vanuit de polder waaien en rook je een aroma van gras, aardse geuren en vers gezaagd hout. Aan de linkerkant van de brug kromde het kanaal langs losse gebouwen en schuren, en tussen de boomtoppen kon je de molenwieken van de houtzagerij van Abraham van Stolk zien. Boomstammen en vlotten van de zagerij dreven op het water. Aan de andere kant, rechts langs de Schie, keek je over een kaarsrecht stuk kanaal in de richting van de stad. Recent gebouwde, moderne stadswoningen (die er overigens nog steeds staan) vormden een afgeronde hoek van de Schiekade naar de Bergweg. Een opvallend gezicht, wanneer je een stukje verder de Bergweg in keek, waren de talrijke bomen aan weerszijden die elkaar met hun kruinen in de lucht raakten.
Links langs de Bergweg, net voorbij de Heulbrug, bevond zich eerst nog het gebouw van Café de Koophandel met daarachter een klein vooruitgeschoven huizenblok dat nog net binnen de Rotterdamse gemeentegrens viel. Het polderland achter de huizen behoorde toe aan de gemeente Hillegersberg. De grens met Hillegersberg werd officieel gemarkeerd door een sloot die min of meer evenwijdig aan de Bergweg in de richting van het noordoosten liep.

Net voorbij dat vooruitgeschoven huizenblok aan de linkerzijde hadden niet lang geleden nog een aantal fraaie buitenplaatsen gelegen. Als eerste op de wandelroute van de heren lag het nagenoeg lege terrein dat tot voor kort nog als “buitenplaats Insulinde” bekend stond. De laatste materialen die nog herinnerden aan de buitenplaats van reder en kunstverzamelaar Fop Smit jr. waren niet lang geleden per opbod verkocht. Wat deuren, hardhouten kozijnen, een marmeren schouw, fruitbomen, heesters en een grote volière waren onlangs als laatste van het terrein verwijderd. De buitenplaats moest ruimte maken voor de aanleg van een spoorwegviaduct dat vanaf het toekomstige Hofpleinstation zou gaan doorlopen in de richting van Wassenaar, Den Haag en Scheveningen.
Er werd met bewondering over gesproken. In Nederland reden pas sinds kort een paar elektrische trams en Rotterdam moest het nog gewoon met een paar paardentramverbindingen doen, maar binnen afzienbare tijd zouden over dit toekomstige spoorviaduct toch echt de allereerste elektrisch aangedreven treinen van Nederland gaan rijden. Het viaduct zelf zou een totale lengte van bijna twee kilometer krijgen en werd met zo’n tweehonderd overspanningen gebouwd van het moderne gewapend beton. Nog een primeur.
De aanleg van de spoorlijn was een particulier initiatief. De lijn zou goed moeten gaan concurreren met al de reeds bestaande spoorverbinding tussen het Rotterdamse Delftse Poort station en den Haag. De investeerders wilden met deze nieuwe verbinding de mogelijkheid creëren om zakenlui comfortabel van de beurs in het centrum van Rotterdam naar hun villa’s in Wassenaar te vervoeren. De Rotterdamse gemeenteraad had toestemming gegeven voor de aanleg van het elektrische spoor, onder voorwaarde dat de spoorlijn de Ceintuurspoorbaan niet gelijkvloers mocht doorkruisen en dat het spoor geen belemmering mocht vormen voor het doorgaande verkeer in het noordelijke stadsdeel. Dit was op te lossen met de bouw van een viaduct. Tussen de Bergweg en de Ceintuurbaan was er nog geen stedelijke bebouwing, maar het spoor in dat deel laten afdalen tot het maaiveld om deze vervolgens weer te laten te stijgen tot over de Ceintuurbaan was complex en lastig uitvoerbaar. Logischer was het om het viaduct vanaf de Bergweg over de polder door te trekken tot voorbij de Ceintuurbaan. Aangezien het niet ondenkbaar was dat de stad in de toekomst nog wel eens in die richting zou kunnen uitbreiden, konden toekomstige verkeersproblemen meteen vermeden worden.
Precies dit gegeven had Zaaijer en Kurpershoek als muziek in de oren geklonken. Razendsnel waren ze gestart met de aankoop van percelen grond in dit stuk poldergebied. In gedachten visualiseerden ze de eerste straat uit hun stratenplan die bijna evenwijdig aan het toekomstige spoorviaduct zou komen te liggen. Daar moest de Insulindestraat komen. De grond tot aan de sloot met de gemeentegrens hadden ze inmiddels al in bezit.

De Bergweg, net voorbij de Heulbrug. Het open gedeelte met het hek aan de linkerzijde is de voormalige toegang naar de oude buitenplaats Insulinde. Het pand daarachter met de naam Insulinde in de gevel en de eerste drie panden met de puntdaken bestaan nog steeds.

Net voorbij het toekomstige spoorviaduct lag nog een voormalige buitenplaats. Niet lang geleden stond dit nog bekend als “Huis en Buiten Welbehagen”. De oorspronkelijke villa met 14 kamers en 60 meter diepe tuin werd in 1890 verhuurd aan de diaconie van de gereformeerde kerk, die er een verpleeghuis voor chronisch zieken stichtte. “Welbehagen” werd door de diakenen letterlijk in het Grieks vertaald naar “Eudokia”. ‘Een welluidende en gepaste naam voor deze Stichting der Barmhartigheid’, schreven de oprichters. De villa werd na een jaar gekocht, bleek al snel te klein en werd in 1894 flink uitgebreid. Een tweede grote uitbreiding, waarbij de oorspronkelijke villa plaatsmaakte voor een nieuw gebouw met een operatiekamer en een afdeling voor acute zieken, volgde in 1898. Weer een paar jaar later, ten tijde van de wandeling van Zaaijer en Kurpershoek, werd er gebouwd aan een lijkenhuisje.
Onlangs waren nog een stel mannen opgepakt voor het stelen van bouwmaterialen op het terrein. Ze hadden zich verschanst in één van de goedkoop gebouwde woningen achter de grenssloot aan de achterzijde van de tuin van Eudokia. Technisch gezien was het daarmee een zaak voor de politie van Hillegersberg, maar het was evengoed een Rotterdamse kwestie. De haastig neergezette pandjes waren een doorn in het oog en een bron van ellende voor beide plaatselijke afdelingen. In totaal waren er vier goedkoop ogende huizenblokjes met ieder drie panden aan een provisorisch aangelegd straatje neergezet door de stugge, op geld beluste particuliere bouwondernemer Van Tussenbroek. Hij hoopte een financieel slaatje te slaan uit exploitatie van zijn stuk deels bebouwde grond, wanneer dit onvermijdelijk ergens in de toekomst bij Rotterdam gevoegd zou worden. Nu stonden de pandjes op zijn grond nog praktisch geïsoleerd en was er geen aansluiting op drinkwater of een riool. Een drassig slootje achter de huizen moest voorlopig maar volstaan. Niemand waagde zich er liever 's nachts. Inbraken waren er schering en inslag en het was een dumpplaats van afval. Niet lang geleden nog was er een babylijkje gevonden en onlangs had de krant vol gestaan van de raadselachtige dood van de zonderlinge juffrouw Duuring, die wekenlang onopgemerkt in één van de woningen van Van Tussenbroek had gelegen. ‘Overal, zowel in de voor- als in de achterkamer, zaten de vloeren en het behang met bloed; doeken, met bloed gedrenkt lagen in de bedstede en in de voorkamer. En de bewoonster lag, in dekens gewikkeld, dood in de alkoof te bed. De ondraaglijke geur liet zich verklaren uit de omstandigheid dat het lijk, waarvan het gelaat een afschuwelijke zwarte kleur had, reeds in vergevorderden staat van ontbinding verkeerde’, scheef het Rotterdamsch Nieuwsblad. Onderzoek bij de lijkschouwer leverde geen sluitende verklaring op. Ze zou gestorven zijn aan de gevolgen een leverbloeding, maar dat kon niet verklaren waarom overal in het huis bloedsporen te vinden waren en ze in dekens gewikkeld lag. Eigenaar Van Tussenbroek kon het allemaal weinig schelen. Een paar weken na het incident verhuurde hij het woninkje weer voor 1,75 per week
. Hij was ervan overtuigd dat zijn stukje bebouwde grond, als deze eenmaal op Rotterdams gebied zou komen te liggen en de gemeente de riolering, drinkwater en gas had aangelegd, hem ruim van inkomsten zou voorzien.
 


Voor het Eudokia ziekenhuis, aan de Bergwegzijde stond een hoog smeedijzeren hekwerk en een bomenrij die onderbroken werd door een beginnend straatje dat onofficieel als de Eudokiastraat bekend stond. Van Tussenbroek had hier zelf een eigen straatje aangelegd dat leidde naar de pandjes achter de tuin van Eudokia. Voor het gemak had hij zijn straat zelf maar Tweede Eudokiastraat genoemd.  

 

vier ansichtkaarten uit de periode rond 1902 van de  Bergweg ter hoogte van het Eudokia ziekenhuis. Op de foto met de wasvrouw is het café Bellevue zichtbaar op de hoek van de Noordsingel

Het smeedijzeren hekwerk aan de Bergweg liep na de Eudokiastraat, ter hoogte van de Noordsingel zo’n honderd meter door. Achter het hekwerk, ongeveer tegenover de Noordsingel stonden twee stadsvilla’s. De Bergweg was hier nog smaller vanwege het vooruitgeschoven gebouw van Café Bellevue dat aan de overkant op de hoek van de Noordsingel stond. Na de twee villa’s volgde een huizenrij met tuintjes, het gebouw met de stoomververrij en chemische wasserij van J. Hoevels en de suikerwerkfabriek van Beukers en Rijneke. Na nog een klein groepje stadswoningen leek de stad op houden was er links van de Bergweg honderden meters lang alleen maar polderlandschap te zien. Een rij met platanen flankeerde het grensgebied. Aan de rechterkant stonden de laatste gebouwen van de Zwartjanstraat. Weer wat verderop werd de Bergweg nog lommerijker. Links, ongeveer ter hoogte van de Zaagmolenstraat lag de oude buitenplaats met de villa Vinkerust, dan weer wat stadsvilla’s met tuin en nog een stukje verderop de boerderij en melkinrichting “de Bootswoning” van J. J. Maat. De boerderij met huisnummer 1 was het officiële einde van het Rotterdamse deel van de Bergweg. Hier boog de grens met Hillegersberg af in de richting van het Zwaanshals en ging de Rotterdamse Bergweg over in de Hillegersbergse Bergweg. Het groen nam het vanaf hier bijna helemaal over en alleen een laatste afgebogen rij met wat stadse bebouwing aan de linkerzijde, rechts het café Transvalia en de theetuin La Promenade op de splitsing waar de Benthuizerstaat en de Bergweg bij elkaar komen, het in aanbouw zijnde katholieke st. Agathagesticht aan de linkerzijde en de broodfabriek van bakkerij T. den Hartigh weer aan de overkant daarvan vielen nog op. Via een tunneltje onder het spoor, bekend als het “het muizengaatje” bij de houten treinhalte van station Hillegersberg aan de Ceintuurbaan liep de weg verder in de richting van het gelijknamige dorp. 

Bovenste afbeelding: de Bergweg ter hoogte van de Zwartjanstraat. Het hoekpand bestaat nog steeds. Onderste afbeelding: de boerderij van J.J. Maat, ook wel bekend als "de Bootswoning", ter hoogte van waar tegenwoordig het Willebrordusplein ligt. 

 

Zaaijer en Kurpershoek hadden slim geanticipeerd op de mogelijke toekomstige uitbreiding van de stad. Ze waren goed bekend met de ambities van de Rotterdamse directeur van Gemeentewerken G.J. de Jongh én met de problematiek van de ongecontroleerde stadsuitbreidingen langs de grenzen met de buurtgemeenten. Hier konden ze handig gebruik van maken. In het alsmaar groeiende Rotterdam met een nagenoeg voortdurende woningnood was het voor de directeur van Gemeentewerken hoogstnoodzakelijk geworden om orde op zaken te stellen. Op het gebied van stadsuitbreidingen en kwaliteit van de woningbouw was de situatie de laatste decennia ernstig uit de hand gelopen. Ondanks het geloof in een welvarende toekomst voor de stad waren er rond de eeuwwisseling nog grote misstanden.  

 

Reactie plaatsen

Reacties

Raymond Swaep
3 jaar geleden

Hallo Ronald.
Wat een leuk en interessant artikel.Ik werd via het wijkblad Liskwartier & Bergpolder geattendeerd op je blog. Aangezien ik zelf ook geïnteresseerd ben in de geschiedenis van Rotterdam en ook woonachtig ben in het Liskwartier was mijn interesse snel gewekt. Ik ga op mijn gemak je blogs lezen en hou de chronologische volgorde aan.

Groeten,

Raymond Swaep

Ronald Hegmans
3 jaar geleden

Hallo Raymond, bedankt voor je reactie!
Mocht je nog aanvullende informatie tegenkomen die je hebt en wil delen, graag! Ik maak de blogs graag zo volledig mogelijk.

Hartelijke groeten, Ronald

Raymond Swaep
3 jaar geleden

Prima Ronald. Zal ik doen.
Succes!

Robert Ligthelm
3 jaar geleden

Beste Ronald
Ik kreeg deze blog dorgestuurd door een vriend in het Liskwartier. (7 mei 2021) Ik doe o0nderzoek voor een boek naar de Buitenplaats Insulinde. En hij dacht terecht dat ik de tweede foto waar het hek van Insulinde op te zien ismij wel zou interesseren. Ik ken deze inderdaad niet. Kan jij mij vertellen waar je hem gevonden hebt. Bij voorbaar hartelijk dank. Robert Ligthelm

Ronald Hegmans
3 jaar geleden

Beste Robert,
Deze afbeelding is een uitsnede van een ansichtkaart die rond 1897 is uitgebracht. Deze is onder andere digitaal te vinden in het stadsarchief:
https://hdl.handle.net/21.12133/C6F428D96FAA4D93BB22389EF63930A3